Een monumentaal onderkomen

Het hoofdgebouw van de Jacobushoeve en de bijgebouwen daarachter hebben de status van rijksmonument.  De hoeve zelf is een zogenaamde langgevelboerderij, een type dat in de oostelijke helft van de provincie Noord-Brabant veel voorkomt.  In de zeventiende eeuw ontstond in deze streek de gewoonte om de woning,  de stal, de schuur en de dorsvloer onder één dak te brengen. De verschillende ruimten hadden verschillende deuren en poorten. De schuurdeur was hoger dan de staldeur. Daar moesten immers de wagens met hooi doorheen kunnen.  Waar de financiën het toelieten kreeg het woonhuis een grote zitkamer, die de ‘goei kamer’ werd genoemd. De kamer daar achter, die uitzicht bood op de tuin en boomgaard, werd wel ‘de wandelkamer’ genoemd.  Centraal in de boerderij lag Den Herd, de ruimte waar op koude natte dagen de kachel – de ‘plattebuis’ of ‘stoof’ – brandde. Daaromheen verzamelden zich het gezin, het werkvolk en de gasten. Daar stond de koffie te pruttelen en daar kwamen de tongen los. Den Herd was ‘de zoete inval’. Twee trappen voerden van Den Herd naar de kelder en de opkamer. In de kelder werden de levensmiddelen, bijvoorbeeld ingemaakte groenten, jam en vleeswaren bewaard. In de opkamer daarboven sliepen de hoofdbewoners van de hoeve, de boer en boerin in de bedstee. Daar werden ook de kinderen  geboren. Ook al waren alle belangrijke functies in één gebouw ondergebracht, toch kwamen er ook bijgebouwen tot stand. Een apart bakhuis bijvoorbeeld, waarin brood werd gebakken.  Met het oog op brandgevaar werd het bakhuis op enige afstand van het hoofdgebouw geplaatst. Ook het toiletgebouw (de plee) werd, net als de varkens- en kippenhokken, om begrijpelijke redenen onder een afzonderlijk dak geplaatst.  Het in goede staat houden van dit monumentale complex behoort tot de kernactiviteiten van de Stichting Jacobushoeve.